STEVE DAWSON - EYES CLOSED, DREAMING

Artiest info
Website
facebook
label: Black Hen Music

Het is ons allicht nog niet al te vaak overkomen, dat we in net iets minder dan een jaar tijd, drie platen mogen verwelkomen van één en dezelfde muzikant. Tot nu dus: “Eyes Closed, Dreaming” is het sluitstuk van wat de meest bekende Canadees in Nashville zijn “Corona-triptiek” noemt. Eerder waren er “Gone, Long Gone” en “Phantom Treshold” en voor dat derde luik keek Steve nog maar eens grondig in zijn boekje met telefoonnummers. Hij behield aan de ene kant zijn vaste band, met drummer Gary Craig, bassist Jeremy Holmes en toetsenisten Chris Gestrin en Kevin McKendree en vulde die, al naargelang de behoeften van de song aan met vrienden en vriendinnen die luisteren naar namen als Allison Russell, Fats Kaplin, Tim O’Brien en Jay Bellerose. Dat vormt samen een team waarmee je probleemloos naar de Champions League kan en dan weet de luisteraar meteen dat veel zal afhangen van de songs, die op de playlist staan. Dat zijn er in dit geval elf, waarvan vier originals:”The Owl”, “A Gift”, “Hemmingway” ^met twee m-men op de plaatkaft- en “Polaroid” werden geschreven met vriend, rechterhand en mede-songschrijver Matt Patershuk. Die vier vormen ongetwijfeld de ruggengraat van de nieuwe plaat en refereren bijwijlen flink aan de eerste twee delen van de trilogie.

Daarnaast is er een behoorlijk indrukwekkende instrumental “Waikiki Stonewall Rag” en zijn er vertolkingen van bestaand werk. Daartoe klopte Dawson aan bij Bert Jansch, wiens vertolking van de traditional “House Carpenter” model stond voor wat Dawson en vooral O’Brien er hier mee doen. Bobby Charles ‘ “Small Town Talk”, laat de soulkant van Dawson horen, mede omdat er een straffe blazerssectie -Jerry Cook, Dominic Conway en Malcolm Aiken- opduikt en op die manier Nqshville en New Orleans wat dichter naar mekaar laat schuifelen.

De plaat opent met een interpretatie van “Long Time To Get Old” van mede-Canadees Ian Tyson, en bewijst meteen dat Dawson van zowat alle markten thuis is en verdomd goed zijn weg kent in country- land.
Cowboy Jack Clement schreef “Guess Things Happen That Way” en Johnny Cash scoorde er mee en afsluiter “Let Him Go On Mama” kwam ooit uit de pen van John Hartford en laat Dawson de kans om helemaal in zijn uppie zijn Weissenborn-kunsten te etaleren. Die kunsten zijn, zo weten liefhebbers al langer, niet te onderschatten en deze nieuwe plaat -en in een moeite de hele triptiek- kunnen rustig beschouwd worden als het ultieme toegangsexamen van Steve Dawson tot de klas der allergrootsten.

Mensen, die het genre van wat dichterbij volgen, weten al langer welk immens Dawson in zich heeft. Zijn productiewerk voor talloze artiesten en de reputatie van zijn Henhouse studios zijn intussen wereldwijd erkend, alleen lijkt het succes bij het grote publiek wat uit te blijven. Ik ben zo vrij dat een beetje raar en helemaal onbegrijpelijk te vinden. Ik mag dan ook van harte hopen dat deze plaat nieuwe wegen opent naar de radiogolven en bijgevolg naar de oren van een pak nieuwe liefhebbers. In de hele rootswereld zijn momenteel namelijk geen drie meer veelzijdige muzikanten te vinden.

(Dani Heyvaert)